de zon schijnt maar de mensen zijn er niet als ze er al waren geweest een eenzame jogger, een grote boog je weet maar nooit de wind draagt ook klanken ver neus klopt na van een stokje naar binnen geduwd, au, volgende graag het is hier geen theehuis, we hebben werk te verzetten kom niet meer buiten, je zult van ons horen een rechte lijn naar huis vind je nooit op een andere lijn zit ik, hier een dik lijf tilt zich uit een scootmobiel naast mij op een bankje in haar eentje gaat ze naar het park alleen, tot ze er genoeg van heeft keert terug naar een huis waar zijn de mensen? niemand is meer te vertrouwen, zegt ze zelfs god niet, zelfs god heeft geen ogen waar is god als god god zou zijn in Afrika dansten we altijd was er nu honger of te eten thuis was buiten hier is alles koud waar zijn de heupen? ik zou in Congo wonen maar de blanken ze schieten waar is het geweten? Bill Gates verspreidde een virus maar ik ben nooit bang ik wou alleen het casino in de mensen kijken ik maak van twintig achthonderdvijftig zo is dat ze lacht geen vreugde vraagt wanneer ik terugkom ik ben hier nooit geweest, waarschijnlijk kom ik er ook niet weer misschien volgende week, zeg ik het leven, een wachtkamer mensen die komen en altijd weer gaan ze bellen niet aan, ze komen niet terug niemand is meer te vertrouwen naast iemand anders niemand is meer te vertrouwen, zegt ze ook ik, niet te vertrouwen de stad was al zo leeg en toch ook ik vertrokken altijd hetzelfde waar zijn de mensen?