‘Kun je niet iets goeds schrijven over Hebron?’ zei een Palestijnse vriend. Als een vogel in een kooi zit, kun je moeilijk schrijven over het leven van die vogel zonder de tralies te noemen. Al doet hij zijn kunstjes in die ruimte nog zo knap, je zult je altijd afvragen welke kanten hij wel niet op zou vliegen als de tralies verdwenen waren, en hoe mooi het zou zijn de vogel aan de hemel en langzaam achter de horizon te zien verdwijnen, op naar nieuwe luchten… Al mijn verhalen over Palestina zijn bedekt met tralies, dus vergeef me alvast.
In Palestina is iets om voor te leven. ’s Ochtends wandel ik door de straten van de oude stad. Hier staan Ottomaanse huizen, ze hebben de kleur van de zon. Er zijn kramen met sap en olijven, met tahini, Palestijnse klederdracht en baklava. De oude mannen draaien de kralen van hun bidsnoeren tussen hun vingers, ze drinken koffie, wachten op de toeristen die maar mondjesmaat komen. De kinderen van mijn eerste gastgezin rennen de straat over om me te knuffelen, alle vier tegelijk. Uit de aarde springen bloemen in alle kleuren. Mam, al jouw lievelingsplanten groeien hier gewoon in het wild.
Olijfbomen staan trots onder een hemel die elke avond de kleur van suikerspinnen, rooibosthee en blauw vuur heeft. De mensen spreken wijsheden, geld heb je of je hebt het niet, god heeft het allang besloten. Vrouwen giechelen in groepjes op straat, de kinderen in hun kinderwagens kijken met stralende ogen om zich heen. Mannen roken waterpijp, de een berustend, de ander alsof niets eeuwig duren kan. Bader opent zijn winkel en schenkt de mensen koffie uit een kan die nooit opraakt, alvorens hij ze rustig zijn snuisterijenverzameling laat bekijken. De baas van de oudste koffieshop van de stad komt aangerold met zijn motorfiets, een sjekkie in zijn mond. Hij gebaart me binnen te komen, geeft me koffie en koud water, schudt de oude mannen van me af, we communiceren zonder woorden, hij laat me mijn gang gaan.
Vrouwen vragen me met hun kinderen op de foto te gaan. Ze glimlachen naar me, noemen me de maan, geen jaloerse blik, geen afgunst, geen haat. Je spreekt beter Arabisch dan wij, zeggen de mensen in koor, en nemen me onmiddellijk in vertrouwen. Overal waar ik kom word ik uitgenodigd voor thee, koffie en een maaltijd. De mensen stoppen mijn handen vol met nootjes en chocola. Ze beantwoorden mijn vragen met verhalen, blij dat iemand luisteren wil. De jonge jongens op het plein voor de moskee proberen hun waar te verkopen. Ik geef ze sigaretten, we roken onder een boom in de schaduw. ‘Jij neemt de tijd om met ons te zitten en te praten,’ zeggen ze dankbaar. In de soek roept een jongen elke morgen ‘Ya khaaltie’ (mijn tante). Nooit sprak ik een woord met hem, en toch ben ik op hem gesteld.
Buiten de stad liggen groene heuvels die uitkijken over Tel Aviv en de rest van de kustregio. In Palestina is iets om voor te leven maar de Palestijnen kunnen er niet bij. Het is de verte en het is het verleden. Vroeger was het hier beter dan Europa, zeggen mensen me, we dronken koffie in Libanon en aten lunch in Syrië en taart in Jordanië en geen mens die het lef had ons toegang te verbieden in een wereld waar helemaal niemand zeggenschap over heeft. ‘Hoe kan het te veel gevraagd zijn om de zee te mogen zien? 71% van de wereld is oceaan maar wij zien haar nooit.’
De lucht geeft het uitzicht terug. Als we onze dromen in de verte niet kwijt kunnen stapelen we ze op. In de lucht broeien de dromen en schetsen er hun vergezichten in een buitenaards palet. De toekomst is mooi maar waar bevindt de toekomst zich? Ik ben blij – dat zei ik je al eens eerder – dat de meeste mensen hier rekenen op een hiernamaals, díe toekomst wordt hen niet ontnomen. Maar hoe treurig is het toch, dat Palestijnen op jonge leeftijd al leren omgaan met het idee dat dit leven maar weinig met hen op heeft. ‘De wereld behandelt ons als insecten, we zitten in de weg, we zijn geen mensen zoals de rest, geen mensen zoals in Oekraïne, ons leed telt minder zwaar dan het leed van joden, ons leed gaat ongehoord verloren in de leegte.’ Als een boom valt, maar niemand die het hoort, is er dan wel geluid geweest?
Vandaag zijn drie jongemannen – van 16, 19 en 32 jaar oud – vermoord door Israëlische soldaten in de oude stad van Nablus. Tijdens protesten die in de middag plaatsvonden werd een jongen van zestien doodgeschoten in Hebron. Vorige week werden in drie dagen 46 mensen in Gaza vermoord, waaronder zestien kinderen. Waar moeten miljoenen Palestijnen heen met hun verdriet als niemand ervan horen wil? Palestijnen worden niet alleen omringd door tralies, hekken, muren camera’s en soldaten, maar ook door stilte. De eerste stap om trauma’s te helen is erkenning, en die eerste stap wordt hen niet gegund.
In Groot-Brittannië werd een man opgepakt omdat hij een Palestijnse vlag vasthield en posters ophing over de Israëlische oorlogsmisdaden in Gaza. Eerder dit jaar werden in Berlijn 170 mensen opgepakt toen ze samenkwamen ter herdenking van de Nakba. Twitter en Facebook bannen posts over de oorlog in Gaza, de gedwongen uitzetting van mensen uit hun woningen in Sheikh Jarrah en over de doden in de hele Westbank. Alles om de bomen maar niet te horen vallen. In dit land is iets om voor te leven, maar er wordt voornamelijk slechts in stilte doodgegaan.