De Ramadan is begonnen. De ochtend in Cairo is aanmerkelijk rustiger. Een eenzame toeter verlaat de weg, een straatverkoper installeert zich op een hoek, ik hoor geen kinderen spelen. Het eten wat verkocht wordt zal met meer smaak worden gegeten dan normaal. Vannacht aten we Souhour bij de familie van Alm. We kwamen allemaal met razende honger thuis van het bootfeest op de Nijl en konden even later aanschuiven aan een tafel gevuld met sambousa, foel, feteer, salade, rijstepap, Umm Ali en aardappelpuree die beter was dan ik ooit gegeten heb.
De televisie stond aan en toonde de Umrah, de pelgrimage naar Mekka die – in tegenstelling tot de Hadj – het hele jaar door gemaakt kan worden. Mensen in het zwart en wit gekleed cirkelen om de Kaaba, het zwarte blok in de richting waarvan moslims bidden. Men gelooft dat de Kaaba meerdere malen herbouwd is. Onder andere door Ibrahim en zijn zoon Ismael toen zij terugkeerden naar de Mekka vallei enkele jaren nadat Ibrahim zijn zoon op Gods bevel om het leven zou brengen. Een monotone stem becommentarieert, ik versta het niet. Het streng religieuze gewervel op de televisie contrasteert met onze aardse bezigheid. Alms moeder let erop dat iedereen genoeg te eten heeft. De taalbarrière maakt dat het gesprek minder geanimeerd is dan waar we toe in staat zijn, maar een harmonie zonder woorden komt ervoor in de plaats.
Ik kijk vanaf Arnauds balkon over de stad, zie een man met wat lijkt op een pistool in zijn hand. Hij zwaait er wat mee, roept ‘hoooi’, ‘hooi’, steeds opnieuw. Geen mens op straat kijkt ervan op, niemand die hem passeert kijkt achterom. Arnaud maakt foto’s zodat we het van dichterbij kunnen zien, het is echt een pistool. Opeens horen we het gekerm van een hond aan de andere kant van de straat. Daar zien we een man die een hond aan een draadje houdt, het draad verstikt het beest, ze schreeuwt het uit van de pijn. De man lijkt de hond te achtervolgen, ook al kan de hond alleen heen waar de man gaat. Kermend wordt het beest voortgesleept en geduwd. Aan de andere kant van de straat aangekomen lopen twee mannen op de man met de hond af. Ze lijken net als wij ontzet. Een van de mannen begint te bellen. Ondertussen trekt de man de hond omver, ook al doet ze niets. Ze lijdt. We kunnen niet zien of ze gewond is.
Na een poosje lopen de mannen weg, gefrustreerd hun schouders ophalend, alsof er niks aan te doen is. Ik heb geen idee wat de mishandelaar hen te zeggen had. Bij een andere hoek gaat een andere man met hem praten. Even later wordt de hond losgemaakt. Ren weg dan, ren dan weg, fluisteren wij haar toe, maar ze drentelt even radeloos rond, dicht bij de man die haar mishandelde, voordat ze de hoek om is, uit ons zicht. De hond is voorlopig vrij en Alm en zijn vader zweren dat het pistool nep is – je kunt hier niet zomaar aan een pistool komen want dat kost klauwen met geld, en je kunt er al helemaal niet mee rondlopen want overal zijn politieagenten en soldaten – maar het is geen goede start van de morgen, de taferelen vallen zwaar op een lege maag.